1 | Als 1) medewerkers 2)roepen wij u ook op
dat u niet tevergeefs de genade van God ontvangt; |
2 | want hij 3) zegt:
Zie, nu is de tijd van het welbehagen
zie, nu is de dag van heil.
|
3 | In geen enkel opzicht geven we enige aanstoot,
opdat het dienstwerk niet wordt bespot, |
4 | maar in alles doen wij onszelf kennen als Gods dienaren,
in grote volharding, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden; |
5 | in gevangenschappen, in oproeren, in moeiten,
in slapeloze nachten, in dagen zonder eten, |
6 | in reinheid, in kennis, in lankmoedigheid,
in vriendelijkheid, in heilige geest, in ongeveinsde liefde, |
7 | in spreken van waarheid, in kracht van God;
door de wapenen van gerechtigheid in de rechter- en linkerhand, |
8 | door eer en eerloosheid heen,
door kwaad- en goed gerucht heen, als bedriegers en toch waarheidsprekers, |
9 | als onbekenden en wel-bekenden,
als stervenden en zie: wij leven, als getuchtigden en (toch) niet ter dood gebrachten, |
10 | als bedroefden, maar altijd verheugd,
als armen, maar velen rijk makend, als niets hebbend en toch alles bezittend. |
1 | vertalingen van Machteld van Woerden |
2 | nl. van God |
3 | God |
4 | Cf. Jes. 49:8 |